Ontslag van een werknemer is mogelijk indien aan twee voorwaarden is voldaan: (1) er is sprake van een redelijke grond, (2) herplaatsing is niet mogelijk of ligt niet in de rede. De wet kent op dit moment acht redelijke gronden/ontslaggronden:
a.bedrijfseconomische redenen
b.langdurige arbeidsongeschiktheid
c.frequent ziekteverzuim
d.disfunctioneren
e.ernstig verwijtbaar handelen
f.werkweigering wegens gewetensbezwaar
g.verstoorde arbeidsverhouding
h.ontslag wegens een restgrond
i. cumulatiegrond
De ontslaggrond bepaalt de bevoegde instantie. De ontslaggronden a en b dienen voorgelegd te worden aan het UWV. De overige ontslaggronden aan de Kantonrechter.
De i-grond is per 1 januari 2020 ingevoerd. Voorheen kon een werknemer slechts worden ontslagen als sprake was van een voldragen grond. Echter, soms spelen meerdere omstandigheden uit de verschillende ontslaggronden een rol, bijvoorbeeld een verstoorde arbeidsverhouding met een werknemer die verwijtbaar gehandeld heeft en disfunctioneert.
De cumulatiegrond houdt in dat sprake moet zijn van een combinatie van omstandigheden uit twee of meer ontslaggronden die zodanig is dat in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Cumulatie is alleen mogelijk ten aanzien van de ontslaggronden c tot en met h; de ontslaggronden a en b vallen niet onder de cumulatiegrond.